Intussen hebben ze de gelegenheidstaxi half afgebroken: elke knop wordt ettelijke keren ingedrukt, aan elke hendel wordt getrokken. Maar deze keer is er iets speciaals aan de hand. Ze babbelen eens niet over de coolste voetbaltruitjes van het moment, beginnen niet te discussiëren of Lionel Messi dan wel Ronaldo de GOAT is. Ik moet mezelf even knijpen, want deze donderdagavond praten ze over… auto’s. Nu is er altijd wel een beetje interesse voor de testwagen waarmee ik ze naar de club breng, maar doorgaans verslapt die aandacht snel.
“Hoe snel kan deze auto?” De openingszin is een klassieker. “Mijn vader heeft al eens 140 km/u gereden op weg naar skivakantie”, klinkt het daarna. “Dat is keitraag, die van mij zeker 180”, antwoordt de andere. Mijn zoon rolt een eerste keer met zijn ogen en knipoogt naar zijn vader. Ik besluit wijselijk niet in het aas te bijten. “Kun je eens driften?”, vraagt Romelu.
Klok en klepel blijven moeilijk verenigbare begrippen, want er ontstaat een discussie over wat driften nu eigenlijk is en hoe je dat eigenlijk doet. “Gewoon op een knopje drukken”, klinkt het vanaf de achterbank. “Dat kunnen alleen Formule 1-wagens.” Op de PlayStation rijden ze me hopeloos verloren, maar verder weten ze van toeten. Ik zie het als mijn taak die mist in hun hoofd te verjagen, maar het blijkt een verloren zaak. Opnieuw draait mijn zoon glimlachend met zijn ogen.
Het gaat van kwaad naar erger, want ze vragen niet naar de hoeveelheid pk’s waarmee we onderweg zijn. Ze willen niet weten hoe snel dit ding accelereert en hoe je dan juist drift, zelfs het geknetter van de uitlaat laat hen Siberisch koud. Kan deze auto vanzelf rijden? Kun je YouTube kijken? En kun je met de auto praten, zoals de Alexa thuis of de Siri op de telefoon van mama? Verschijnt er zo’n koffietasje om te zeggen dat je moet rusten? En dat piepje, wil dat niet zeggen dat je te snel rijdt? Ik geef het op.
Intussen bespeelt mijn nageslacht zijn vriendjes door met de ledkleurtjes van het interieur te spelen, de verschillende cameraposities rondom de auto te tonen en de favoriete voetballiedjes op te zoeken via Spotify. Hij legt zijn hand even op mijn arm en vraagt of het met me gaat, want hij weet dat ik een bloedhekel heb aan al die technologische tierlantijntjes. Ik leerde hem altijd dat de auto ervoor zorgt dat iedereen de wereld kan ontdekken, waarbij de reis net zo belangrijk is als de bestemming. Maar die mening is een pareltje voor de zwijntjes op de achterbank.
“Welke functie zou jij zeker op je wagen willen?” Ze denken na, maar verder dan een dronefunctie om aan de files te ontsnappen komen ze niet.
”Een altijd-groenknop”, zeg ik. “Als artificiële intelligentie écht zo intelligent is, moeten ze er toch voor kunnen zorgen dat niemand ooit langer dan enkele seconden hoeft te wachten om over te steken.” Op dat moment staan we al anderhalve minuut te schilderen op een groot, maar nagenoeg verlaten kruispunt. Achter ons staan er nog twee auto’s en een bestelwagen te wachten, maar verder zijn we alleen. Overal springen de lichten op groen, inclusief voor de voetgangers die er niet zijn.
Het is een kruispunt met een gescheiden lichtregeling voor de zwakke weggebruikers. Het zal wel veiliger zijn, maar maakt ook dat iedereen nog langer moet wachten. Te lang voor de eveneens van de training komende bakfietsmoeder die aan de linkerkant verschijnt: ze rijdt schouderophalend door het rood. En ik kan haar niet eens ongelijk geven.
Wanneer het groen eindelijk lonkt, verschijnt de melding dat er een tram onderweg is en dat de hele lichtsequentie aangepast wordt, want het openbaar vervoer heeft voorrang. De klokt tikt trager en trager. Ik zie een slapende dronkenlap, maar verder is de tram leeg. De conducteur zit naar TikTok-filmpjes op zijn smartphone te kijken.
De jongens stinken naar zweet en opgedroogde modder. Iedereen heeft honger. Wanneer het licht dan eindelijk op groen springt, is het stil. Iedereen alsnog knock-out. Ik zet de cruisecontrol aan en activeer de stoelverwarming, dicteer de auto dat hij een voetbalpodcast moet afspelen. “Wat een geweldige speler hé, die Micha Parastelia van PSG”, probeer ik nog. “Het is Khvicha Kvaratskhelia, papa…” Hij rolt weer met zijn ogen. Brutaal jong.
